‘Kom aan’ fluister ik mezelf toe. De eerste helling van een hele week. Ik trap en voel na drie trappen al mijn hart in mijn keel kloppen en mijn lijf is van top tot teen in beweging om mijzelf met fiets en bagage omhoog te duwen. De top lijkt ver weg als je bij elke trap weerstand voelt. ‘Kom aan’, hoor ik mijn fietsmaatje roepen. ‘Je kunt het’. Het lukt, enkele minuten later fietsen we minder steil en wordt het gebonk van mijn hart langzaam rustiger.
‘Dat was een 10%er’ , hoor ik hem zeggen naast mij. Tien procent zegt me niet veel, het voelde als 200% maar ik besluit me niet te laten kennen. Terwijl mijn vriend me wijst op een rode wouw in de lucht, die ik adembenemend mooi zie zweven over de wind - wat lijkt zweven opeens veel makkelijker dan een berg op fietsen- voel ik dat ik mijn ademhaling onder controle krijg. Het landschap wordt alleen maar mooier, ik voel me dichter bij de hemel, de schone lucht in mijn longen geeft me het verlangen naar meer en ondertussen voel ik dat mijn fiets vanzelf onder mij naar beneden rijdt. Dankbaar voor een helm en handremmen die me iets van veiligheid bieden, voel ik me als de rode wouw die zich gewoon laat meegolven op de thermieken van de wind, terwijl ik de 10%er nu naar beneden doe. Toegegeven dat ik ook hier af en toe vermoed dat het 200% is.

Het is het begin van een paar dagen fietsen over de Vennbahn. De Vennbahn is een oude spoorlijn vanuit Luxemburg (Troisvierges) naar Duitsland (Aachen) waar een fietspad over/naast is gelegd. Het is een glooiend landschap, met stijgingen en dalingen van gemiddeld 4 a 5 % en enkele uitschieters van 10%. Gelukkig blijken die 10%ers de uitzondering, waardoor de hellingen waarbij mijn hart in mijn keel klopt, beperkt blijven.
Het is bijzonder. Het fietspad is comfortabel, waardoor fietsen een samenspel wordt van bewegen en waarnemen. Terwijl je lichaam in beweging is, en je zou denken dat je moe wordt, kom je te midden in de natuur waar bomen, bloemen, vogels, soms een konijntje en zelfs een baby-reetje, de zon, de wind, de wolken in de rust.
Ik probeer alle bloemen die ik zie te benoemen. Gele brem, klaprozen, lupines, heide, grassoorten, vingerhoedskruid, en zoveel kleuren. Ondertussen zien we roofvogels, de rode wouw, buizerds, valkjes en horen en zien we talloze andere vogels, zoals de gele kwikstaart, meesjes, vinkjes, merels, distelvinken. Het ‘lawaai’ van de natuur is een concert dat de beste componist nog niet gecomponeerd heeft. We zien een ree met haar jong op het fietspad en ze ziet ons ook waardoor ze snel het bos in vlucht.
Het lijkt eindeloos. De route van rust. Zelfs met kilometers klimmen in je benen, is er de rust en de vrede. Even zijn al die stadsproblemen ver weg. Even is er geen oorlog in de buurt, even is er geen ziekte, even is er niet die drukte van allerlei mensen onderweg naar ergens en zonder geduld. Even is er vrede, rust, harmonie en zijn mijn enige lichte gevoelens van heimwee enkel die naar mijn geliefden, mijn kinderen, kleinkind en ouders, van wie ik gewoon zou willen dat ze dit ook konden meemaken. Mijn ouders die mij vroeger meenamen op wandelingen en fietstochtjes op de Veluwe of in het Sauerland, waarbij ze dan liedjes zongen om het toch maar vol te houden, mijn kinderen met wie we vroeger in het bos stokken liepen te zoeken die dan vervolgens mee naar huis gingen tot ze vergeten in de garage lagen en ik ze met de vuilkar meegaf. Mijn kleindochtertje dat alles nog mag ontdekken en nu al vanuit de kinderwagen verwonderd naar de wind in de bomen boven zich kijkt.
Hoe hoger we klimmen met de fiets op de Vennbahn, hoe dichter bij de hemel. Logischer kan het niet, maar het voelt ook zo. Terwijl je de drukte van het leven even mag achterlaten, komt de rust van de hemel in je hart. Ik zou wel boven willen blijven, denk ik af en toe, maar tegelijk is het naar beneden fietsen als vliegen en de ultieme beloning van het klimwerk.


Aan het einde van de route van rust komt weer de onrust. Hoe dichter bij het eindpunt, het dal in Aken, hoe drukker. Er zijn meer mensen, er zijn weer auto’s, er zijn huizen, beton, steen. Er zijn stoplichten, er is geroep en getoeter.
En daar waar ik de vrede van de hemel zo diep ervaren heb, ontdek ik ook weer de onvrede van de wereld waarin we leven. Als we op de trein naar huis stappen, ontmoeten we een jonge vluchteling. Die dag aangekomen in Europa uit Sudan. Hij wordt zonder treinticket en paspoort uit de trein gezet in een dorp dat ik, geboren en getogen in dit land, tot voor deze dag nog nooit gezien had. Met tranen in zijn ogen vertelt hij wat zijn doel is. Hij is op zoek naar een vluchtelingencentrum. Ik voel mijn hart weer in mijn keel kloppen. Die jongen is niet ouder dan mijn zonen. Mijn zonen zijn aan het werken om hun academiejaar goed te volbrengen en hij komt net aan uit Sudan, gevlucht voor honger en geweld. Zijn moeder zit niet op de fiets dichtbij de hemel, maar zit misschien wel op haar knieën de hemel te smeken dat iemand omkijkt naar haar zoon. We helpen hem op weg. De trein, het ticket, een adres in Brussel. Hij helpt me om mijn zware fiets de trap op te tillen in het oude stationnetje waar geen lift is. We nemen afscheid en fietsen zelf nog een aantal kilometers om die vooral niet met de trein te moeten doen. We klimmen en dalen weer, soms nog eens een 10%er. Na een aantal dagen fietsen is het al iets gemakkelijker geworden. Verwonderd zie ik weer de rode wouw in de lucht.
Ik tel mijn zegeningen. Ik zag al die mooie bloemen, vogels, bomen, wolken, de moederree en haar jong, maar ook de jongen zonder moeder. Dat we hem mochten treffen. De hemel heel dichtbij. God is heel dichtbij. De rust is daar.
De onrust van de wereld is er nog steeds, maar even 10% klimmen om iets dichter bij de hemel te komen en op die route van rust te komen, dat is iets wat ik elke dag moet doen, zelfs als het aanvoelt als 200%.
Reactie plaatsen
Reacties